Wanneer de vader van een kind het niet vrijwillig wil erkennen, kan de moeder de rechter vragen het vaderschap vast te stellen. De rechter die beslist wil, in het belang van het kind, dan zo zeker mogelijk weten dat de aangewezen man ook daadwerkelijk de vader van het kind is.
Tegenwoordig kan je het vaderschap het meest zeker vaststellen aan de hand van DNA-onderzoek, dus een rechter zal dat meestal ook bevelen. Maar voor dat onderzoek moet je ook DNA van de vader hebben. Die kan wel eens kwijt zijn, of zich onvindbaar houden, of als hij wel gevonden is gewoon niet meewerken. Een vader kan ook overleden zijn.
Dat stelt de rechter voor een dilemma. Hoe ver moet je gaan om te kunnen zeggen dat er zekerheid is over het vaderschap? In mijn praktijk heb ik dat al eens kunnen bewijzen aan de hand van correspondentie tussen de ouders, maar heeft de rechter ook weleens bij de opdracht tot DNA-onderzoek al gezegd dat ook als de man niet mee zou werken, hij toch alimentatie moet betalen.
Het hof in Den Haag moest in deze zaak beslissen over een overleden vader. De rechter in eerste aanleg had, naar aanleiding van wel aanwezige bewijsstukken, al aangegeven dat die ook zonder DNA-onderzoek kon beslissen dat de overledene de vader was. De wens van de moeder van de andere kinderen van de man om maximale zekerheid te hebben rechtvaardigt het nadere onderzoek niet, zeker niet nu ze zelf erkend heeft dat de man zelf wist dat hij de vader was en ook daadwerkelijk voor zijn andere kinderen zorgde. Als er geen echte twijfel is, kan je ook zonder DNA.
Dat is misschien gelijk een waarschuwing voor vaders die denken onder hun verantwoordelijkheid uit te komen door niet mee te werken aan een onderzoek.